1 Chronicles 8

Inleiding

Dit hoofdstuk is helemaal gewijd aan de nakomelingen van Benjamin. Aan deze nakomelingen is al in het vorige hoofdstuk aandacht besteed door de kroniekschrijver (1Kr 7:6-12). Hier doet hij dat uitvoeriger omdat hij toewerkt naar een speciale nakomeling, Saul, de voorganger van David. Het voorgeslacht en ook het nageslacht van Saul worden opgesomd.

De nakomelingen van Benjamin

In deze verzen gaat het om de familiehoofden en wel in verbinding met Jeruzalem (1Kr 8:28; vgl. 1Kr 8:32). De stam Benjamin is de stam die het dichtst bij Jeruzalem woont. De nakomelingen omgeven de stad aan drie kanten.

Ehud (1Kr 8:6) is de man die Eglon, de koning van de Moabieten, heeft gedood en het volk van de Moabieten heeft bevrijd (Ri 3:12-30).

In 1Kr 8:13 lezen we over familiehoofden die de inwoners van Gath hebben verdreven. Het krachtige optreden van deze familiehoofden staat in contrast met de nakomelingen van Efraïm die door de mannen van Gath zijn gedood (1Kr 7:21).

Het geslacht van Saul

Hier hebben we het geslachtsregister van Saul. Het is de overbrugging naar de geschiedenis van David.

Er wordt weer opgemerkt dat de hier genoemde nakomelingen van Benjamin, dat is hier het voorgeslacht van Saul, in Jeruzalem wonen en wel “bij hun broeders” (1Kr 8:32; vgl. 1Kr 8:28). Jeruzalem wordt hier als hun woonplaats vermeld om de uit de Babylonische ballingschap teruggekeerden te motiveren om weer in Jeruzalem te gaan wonen. Helaas blijkt dat weinigen daartoe bereid waren. Er moet door middel van het lot bepaald worden wie er moeten gaan wonen (vgl. Ne 11:1-4).

Merib-Baäl (1Kr 8:34) is Mefiboseth. ‘Baäl’ in de naam Merib-Baäl betekent ‘heer’. ‘Boseth’ in de naam Mefiboseth betekent ‘schande’.

Ook bij het geslacht van Saul is sprake van “strijdbare helden” (1Kr 8:40; 1Kr 7:7; 9; 11). De stam Benjamin wordt gekenmerkt door strijdbaarheid, zoals dat doorklinkt in wat Jakob in zijn profetische toespraak tot zijn zonen over Benjamin heeft opgemerkt (Gn 49:27).

Copyright information for DutKingComments